Wat staat een mens te doen in het leven? Wat is goed en kwaad, wat is geluk? Wat is zelfkennis? Liefde? En vooral: hoe om te gaan met dergelijke vragen in een tijd waarin de tradities, instituten en religies die eertijds de handvatten boden aan de mens op zijn/haar levenspad, aan een diep wantrouwen onderhevig zijn?
Filosofie voedt zich met het verlangen verschillende belevingen, perspectieven, werelden, stemmingen en ideeën door zich heen te laten gaan. Een verlangen om niet alleen theoretisch een ander perspectief te begrijpen, maar het te doorleven, toe te eigenen, zich erdoor te laten raken en vormen. Eerst dacht ik dat dit filosofisch experiment voor mij een soort tussenfase zou zijn, waarna zich een duidelijke levensopvatting aan zou dienen, met stabiele normen en waarden die zogezegd bij me zouden passen. Echter, naar verloop van tijd begon de waarde van deze geestelijke beproeving zelf tot me door te dringen. Misschien is filosofie is er niet op uit een nieuwe inhoud aan het bestaan te geven, een nieuw levensprotocol dat men kan volgen. Misschien bestaat haar kracht niet in de definities en doctrines die ze ontwikkelt, maar in het kiertje, de scheur of de lege ruimte die ze in het eigen wereldbeeld creëert en zo een openheid ten opzichte van het leven mogelijk maakt, en misschien is het deze openheid die als uitgangspunt genomen moet worden. Is er een ethiek van openheid mogelijk? Hoe ziet het leven er vanuit dit perspectief uit? Het zijn deze intuïties en deze vragen waaraan ik mijn leven wijd. In verschillende vormen probeer ik deze wonderlijke kracht van het denken met anderen te delen.